Bij gebrek aan een bijzondere bepaling in de schenkingsakte en onder bepaalde voorwaarden kent het erfrecht de langstlevende echtgenoot een recht van vruchtgebruik toe op de goederen die door de overleden echtgenoot geschonken werden met voorbehoud van vruchtgebruik. Het gaat om het opvolgend vruchtgebruik dat tot doel heeft de echtgenoten in staat te stellen hun levenscomfort te behouden na het overlijden van een van hen.
Om er recht op te hebben, moet de langstlevende echtgenoot gehuwd geweest zijn met de echtgenoot-schenker, zowel op het ogenblik van de schenking als bij diens overlijden. De echtgenoot-schenker mag bovendien tijdens zijn of haar leven geen afstand hebben gedaan van het vruchtgebruik, noch dit recht op het opvolgend vruchtgebruik bij testament hebben ontnomen aan de langstlevende.
Als Alexander op het ogenblik van zijn overlijden nog altijd het vruchtgebruik had van de helft van de effectenportefeuille van 500.000 euro die hij samen met zijn echtgenote Diane aan hun kinderen heeft geschonken - en hij haar dat recht niet bij testament heeft ontnomen - dan zal Diane a priori het opvolgend vruchtgebruik genieten op de helft die aan haar overleden echtgenoot toebehoort.
Maar indien de ouders-schenkers, zoals Alexander en Diane, elkaar willen beschermen door de langstlevende een zeker en duurzaam recht van vruchtgebruik op de geschonken goederen te garanderen, heeft het opvolgend vruchtgebruik toch zijn beperkingen.
Aangezien het om een wettelijk vruchtgebruik gaat, is het opvolgend vruchtgebruik enerzijds onderworpen aan de regels voor de omzetting van het erfrechtelijk vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot. Diane kan haar opvolgend vruchtgebruik ontnomen zien worden als gevolg van een verzoek tot omzetting vanwege haar kinderen. In dat geval moet ze genoegen nemen met een som geld die overeenstemt met de waarde van haar vruchtgebruik, gewaardeerd op basis van haar leeftijd en de obligatierendementen die op de markt worden aangeboden. Een dergelijke waardering van haar vruchtgebruik is mogelijk onvoldoende voor Diane.
Anderzijds, aangezien het opvolgend vruchtgebruik een nieuw vruchtgebruik is dat wettelijk aan de langstlevende wordt toegekend, zijn alle in de schenkingsakte bepaalde voorwaarden en lasten niet (meer) van toepassing op de helft van de effectenportefeuille die door de overleden echtgenoot werd geschonken. Het verbod voor de begiftigde kinderen om over de geschonken goederen te beschikken zonder het akkoord van de ouders-schenkers, de conventionele terugkeer bij vooroverlijden van een begiftigde, de verplichting om de geschonken goederen in het eigen vermogen van de begiftigde kinderen te houden enz., zijn allemaal lasten en modaliteiten die in de oorspronkelijke akte zijn vastgelegd en die Diane niet meer zal genieten in de uitoefening van haar opvolgend vruchtgebruik.
Die verschillende elementen tonen aan dat de bescherming die aan de langstlevende echtgenoot wordt geboden door het opvolgend vruchtgebruik vrij precair is. Als Diane bij het overlijden van Alexander het opvolgend vruchtgebruik geniet op de helft van de effectenportefeuille van haar echtgenoot, kan ze zich onvoldoende beschermd voelen. Is het mogelijk om Diane gerust te stellen?